Brekend glas, bloed, de geur van angstzweet, blikken van woede en wanhoop.
Maar ook de stilte, het “niet zeuren want het hoort bij je vak”.
Soms schrik ik er wakker van.
Het is al zolang geleden dat het mis ging. Op de afdeling waar ik werkte reageerden we op een golf van lawaai. We renden de badkamer in ik gleed echter uit door het water. Een pijnlijke steek in mijn been maakte mij weerloos. Ik keek recht in de ogen van een woedende patiënt die met een van de muur getrokken wasbak boven mijn hoofd stond. Ik sloot mijn ogen en wachtte op de klap. De klap bleef uit. Dagen later vroeg ik de patiënt wat hem weerhouden had te gooien. Zijn antwoord was simpel. Ik wil dood, jij toch niet?
Jaren later ging het te vaak mis. Een patiënt probeerde regelmatig het licht uit mijn ogen te slaan. Slechts gesteund door een enkele collega moest ik niet alleen de strijd keer op keer aangaan met deze patiënt, maar ook met de toenmalige bazen die dat gezeur over een klein beetje agressie maar onzin vonden.
Dat konden ze makkelijk roepen vanuit hun kantoortjes. Zei vingen de klappen niet op, collega’s wel. Ik zag goede verpleegkundigen sneuvelen, jonge leerlingen getraumatiseerd afhaken. Ook ik trok het niet meer. Na het zoveelste incident waarbij ook mijn kinderen bedreigd werden, werd de toegezegde overplaatsing ongedaan gemaakt. Het koste mij bijna mijn baan, maar uiteindelijk werd er actie ondernomen.
Het meest bedreigend vond ik niet de patiënt die vanuit zijn defecte gedrag handelde. Maar wel de slappe, laffe houding van mijn toenmalige bazen. Pas toen de media er aandacht wilde gaan besteden ondernam men actie.